Cash en zichtrekening
Ik denk niet dat hier een uitbegreide tekening bij hoort. Cash is het geld dat je op zak of in huis hebt, en waarmee je dagdagelijkse aankopen kan betalen. Misschien heb je nog ergens wat buitenlands wisselgeld liggen, ooit meegebracht van op vakantie. Ook dat is natuurlijk cash, al is die -afhankelijk van de munt- hier misschien minder gemakkelijk te gebruiken.
Een zichtrekening, ook wel betaalrekening genoemd, is een bankdienst voor ‘giraal geld’, bedoeld voor het dagelijks beheer zoals geld storten en afhalen, en overschrijvingen uitvoeren. Je geld is onmiddellijk beschikbaar. Meestal krijg je bij zo’n zichtrekening een betaalkaart.
Het voordeel van een zichtrekening is het gebruiksgemak en onmiddellijke inzetbaarheid van je centen. Het nadeel is het lage rendement ervan. Ook in periodes van hoge inflatie zal een zichtrekening nog steeds veel minder renderen dan spaarproducten.
Spaarrekening
Een spaarrekening is een bankrekening, bedoeld om je geld voor de langere termijn op te parkeren. Vaak is de totale rente de som van de ‘basisrente’ (een zeker percentage dat je op dagbasis spaart) en een ‘getrouwheidspremie’ (een beloning om je geld voor langere tijd op diezelfde spaarrekening aan te houden.
Spaarrekeningen kunnen geopend worden bij grootbanken (het klassieke bankkantoor om de hoek) en online banken. Online banken zijn niet per se minder betrouwbaar: hun businessmodel is gewoon anders. Doordat zij minder (dure) kantoren en minder (duur) personeel moeten inzetten, kunnen zij een grote operationele kost uitsparen, en de klant bijgevolg bijvoorbeeld een betere rente bieden.
Het loont vaak de moeite even rond te kijken naar de best renderende rekening van het moment. Bekijk ook altijd de kleine lettertjes: is de ‘depositobeschermingsregeling’, de waarborg die de overheid op je spaarrekening biedt in geval de bankinstelling failliet zou gaan, van toepassing? Is er een minimum- of maximumbedrag dat je moet of kan sparen? Geldt er een minimumtermijn?
Zelf gebruik ik sinds enkele jaren vooral de spaarrekeningen bij Medirect: ze zijn gereglementeerd (dus beschermd tot 100.000€), en horen tot de meest rendabele van de markt:
- MeDirect Fidelity Sparen biedt op dit moment (juli 2020) 0,05% basisrente en 0,35% getrouwheidspremie, en is daarmee vooral bedoeld om je geld voor langere tijd met rust te laten.
- MeDirect Dynamic Sparen, daarentegen, is door de hogere basisrente ook interessant voor sparen op kortere termijn: 0,30% basisrente + 0,10% getrouwheidspremie.
Termijnrekening
Anders dan bij de meeste spaarrekeningen, waar je in het slechtste geval wat getrouwheidspremie mist wanneer je je geld van de rekening moet halen, kan je je spaargeld niet van een termijnrekening halen voordat de einddatum ervan bereikt is. In ruil zal je onder normale omstandigheden (en uiteraard afhankelijk van de marktcondities) meestal een wat hogere rente krijgen dan op een spaarrekening. Je kan de termijn van je termijnrekening kiezen en krijgt naargelang die meer of minder jaren zal lopen een hogere of lagere rente uitgekeerd.
Aandelen
Voordat ik uitleg wat een aandeel is, eerst even inzoomen op hoe een bedrijf doorgaans werkt… Stel dat ik zeer handig ben en in staat zou zijn houten bootjes te maken. Ik koop een voorraad hout, glazen flessen, wat doek en touw om zeilen mee te maken en potjes verf, en ik ga aan de slag. Ik ga aan de slag en amuseer me rot: mijn eerste houten bootje is een paar uur later een feit. Ik heb gedaan wat ik graag deed én blijk er nog mooi aan te verdienen: een kennis van mij heeft het gekocht voor 20 euro! Even uitrekenen: blijkbaar heb ik voor dit ene bootje 3 euro aan grondstoffen gekocht (het hout, de fles, de stof, …), dus we zijn het erover eens dat ik aan dat ene bootje 17 euro verdiend heb. Mooi.
Ik doe verder en word er met de dag nog meer bedreven in. Na een tijdje blijk ik 5 prachtige houten bootjes per dag te kunnen bouwen, én heb ik ontdekt dat ze op de wekelijkse markt in een nabijgelegen stad zo uitverkocht zijn. Per dag verdien ik 5 keer 17 euro of 85 euro. En ik heb van mijn hobby mijn beroep kunnen maken…
Op een dag ben ik aan het praten met een andere houten bootjes-maker, die me vertelt dat er een toestel bestaat dat het veel eenvoudiger maakt om de houten onderdelen te zagen. Hij maakt op een dag wel 20 rompen van zo’n bootjes. Ik begin wild te rekenen, en kom tot de conclusie dat dat mijn productie met een factor vier zou optrekken: op een dag zou ik maar liefst 17 euro maal 20 bootjes, dus 340 euro verdienen. Alleen… zo’n machine kost 30.000 euro, en dat geld heb ik niet beschikbaar. Ik zou kunnen gaan lenen, maar kies ervoor aandelen uit te geven van mijn bedrijfje. Stel dat mijn onderneming 100 aandelen telt (die ik tot vandaag bezit), dan zou ik er bijvoorbeeld 20 van kunnen verkopen om geld op te halen.
Hoeveel elk aandeel waard is, hangt af van wat mijn bedrijf bezit (en dat is tot op de dag van vandaag niet veel: hooguit wat voorraad hout, stof, flessen en touw), maar ook -en dit is een belangrijke factor- van hoeveel mijn bedrijf op termijn waard kan zijn.
De investeerder die geïnteresseerd is in de 20 aandelen die ik wil verkopen, kan ook rekenen. Hij weet dat, wanneer ik voldoende kapitaal heb om de machine aan te kopen, mijn bedrijf beter zal gaan renderen en dus meer winst zal maken. De geïnteresseerde investeerder rekent even uit dat ik met mijn machine 20 houten bootjes per dag kan maken. Tegen 17 euro winst per bootje boekt mijn bedrijfje dan 340 euro, en gesteld dat ik per jaar 240 dagen kan werken wordt mijn jaarwinst dan 81.600 euro. De investeerder is bereid om de 20 aandelen die ik hem te koop aanbied te kopen voor 1.500 euro elk.
Hij krijgt dan immers 20 van de 100 beschikbare aandelen in handen (de rest blijft van mij), waardoor hij voor één vijfde eigenaar wordt in mijn bedrijf. De motivatie van mijn investeerder is dat hij, wanneer ik per jaar 81.600 euro winst boek, en één vijfde daarvan aan hem zou toekomen, hij per jaar met zijn aandelen 16.320 euro kan verdienen (tegen een jaarwinst van 816 euro per aandeel). Eén aandeel van 1.500 euro zal hij dus, wanneer mijn productie op hetzelfde peil blijft en de markt mijn bootjes blijft smaken, in iets minder dan twee jaar terugverdiend worden. Ter informatie: je zal ooit horen over de P/E ratio ofte de Price-to-Earnings ratio. Ik ga er hier niet dieper op in dan nodig, maar die P/E ratio geeft voor een aandeel weer hoeveel investeerders willen betalen in verhouding tot de inkomsten van een bedrijf. Wanneer een bedrijf momenteel tegen een P/E ratio van 10 verhandeld zou worden, kun je daaruit opmaken dat investeerders bereid zijn 10 euro te betalen voor elke 1 euro aan inkomsten.
Bon, de investeerder heeft na onze transactie 20 aandelen in mijn bedrijf op zak, en met de 30.000 euro die hij daarvoor betaald heeft, investeer ik in de nieuwe machine. Mijn bedrijfje krijgt de wind in de zeilen…
Waarom bewegen aandelen op en neer?
We gaan nog even verder in de redenering rond mijn fictief bedrijfje. Na een jaar 20 bootjes per dag geproduceerd en verkocht te hebben, begint iemand in een naburig dorp -je raadt het al- ook houten bootjes te bouwen. Niet mooier maar ook niet lelijker dan de mijne, maar ik voel aan dat het moeilijker wordt om er voldoende klanten voor te winnen. De vraag zakt. Ik neem een gedurfde beslissing: de prijs moet omlaag, of ik kan de bootjes beginnen op te stapelen in mijn garage. Waar ik ze vroeger verkocht aan 20 euro per bootje, moet ik mijn prijs laten zakken tot 15 euro. Mijn kosten per stuk blijven dezelfde, 3 euro, dus hou ik nog 12 euro winst per verkocht houten bootje over.
Mijn productie blijft ook dezelfde: de machine is intussen een deel van het interieur geworden en valt amper in panne.
Mijn prijsverlaging heeft niet alleen impact op de uiteindelijke jaarwinst, maar laat zich ook merken in de geprojecteerde waarde van mijn aandelen. Mijn investeerder rekent zich te pletter, neemt daarbij zoveel mogelijk factoren in overweging en concludeert dat mijn bedrijf niks meer voor hem is. Hij is mijn houten bootjes zo beu als koude pap (ikzelf intussen ook, maar ik laat dat niet merken) en begint rond te kijken of niemand interesse toont om zijn aandelen over te kopen. Hij hangt een aankondiging aan de uitgang van de lokale supermarkt en wacht. Enkele dagen later wordt er bij onze investeerder aangebeld: een geïnteresseerde koper! Die blijkt ook zijn huiswerk gemaakt te hebben, maar gaat ervan uit dat de concurrent (die in mijn naburig dorp ook zijn bootjes zit te maken) een zekere leeftijd bereikt heeft en geen overnemer vindt. Daarom denkt hij dat de 20 aandelen in mijn bedrijfje op termijn wel in waarde zullen stijgen: hij biedt mijn investeerder 1.100 euro per aandeel. Die is daar niet mee opgezet en vraagt 1.300 euro per stuk: hij herinnert zich nog als ware het gisteren dat hij er ooit 1.500 euro voor betaald heeft en wil zijn verlies beperken. Na een uurtje discussiëren komen ze overeen dat mijn eerste investeerder zijn aandelen zal verkopen voor 1.200 euro. Dat blijkt nu het evenwicht te zijn tussen vraag en aanbod: er is een nieuwe waarde bepaald voor mijn aandelen.
De tijd gaat voorbij, en op een tweedehandssite kan ik helemaal onverwacht een tweede machine aanschaffen, waardoor ik plots niet 20 maar wel 40 bootjes per dag kan produceren, zonder er één extra druppel zweet voor te laten. Mijn concurrent heeft intussen de boeken dicht gedaan, en ik krijg mijn bootjes opnieuw verkocht voor 20 euro!
Mijn nieuwe investeerder, die nogal bij de pinken is, aarzelt geen moment wanneer er twee potentiële kopers opduiken om zijn 20 aandelen over te nemen: hij verkoopt aan elk 10 stuks voor de ronde prijs van 2.000 euro per aandeel.
Er is alweer een nieuwe prijs bepaald, die fair lijkt voor koper en verkoper.
Bovenstaand voorbeeld is natuurlijk erg vereenvoudigd, maar ik wou enkel het mechanisme beschrijven achter aandelen en de handel erin. Het zou niet erg verstandig zijn om mezelf geen loon uit te betalen, en misschien had ik wel personeel in dienst kunnen nemen om mijn productie (en omzet) op te drijven. En realistisch gesteld is het laatste wat je van mij moet verwachten dat ik houten bootjes zou gaan maken… zo’n behendigheid is me niet gegund.
Ons klein bedrijfje, met maar honderd aandelen, was natuurlijk niet beursgenoteerd. Alle aandelenhandel gebeurde in een heel kleine kring. Maar grote bedrijven zijn natuurlijk ook ooit klein begonnen. Ze zijn daarna beginnen groeien en hebben ooit de sprong naar de beurs gewaagd. Door hun aandelen aan het grote publiek aan te bieden, kan iedereen met toegang tot de beurs in kwestie (want er zijn veel regionale beurzen waarop aandelen kunnen noteren) handelen in de aandelen van die bedrijven. En die handel is ook zuiver een kwestie van vraag en aanbod.
Als verkoper van een aandeel kan jij een vraagprijs instellen (tenzij je bereid bent te verkopen aan de huidige biedprijs, wat die ook mag zijn); is een koper geïnteresseerd dat aandeel tegen jouw vraagprijs over te nemen, dan kan de transactie doorgaan en krijg jij je vraagprijs uitbetaald – en neemt de koper jouw aandelen over.
Heel concreet kan een aandeel op dit moment noteren aan bijvoorbeeld 20 euro. Jij beslist jouw aandelen te verkopen voor die 20 euro, maar blijkt dat niemand nog bereid is om ze aan die prijs over te nemen. De hoogste biedprijs is 19,97 euro. Dan kan jij ofwel wachten met verkopen (en wachten tot iemand weer je 20 euro biedt) of je vraagprijs verlagen naar bijvoorbeeld 19,98 euro. Misschien verhoogt iemand anders wel zijn biedprijs naar 19,98 euro en kan de transactie doorgaan. Of misschien moet je nog verder verlagen naar 19,97 euro (als de biedprijs op dat moment natuurlijk ook nog steeds 19,97 euro is; misschien moet je tegen dan je vraagprijs opnieuw verder verlagen). Zo kan een aandeel in waarde dalen.
Hetzelfde mechanisme vindt plaats wanneer een aandeel in waarde stijgt. Jij hebt 100 aandelen van datzelfde bedrijf, die laatst noteerden aan 20 euro elk. Je wil ze verkopen en stelt een order in met vraagprijs 20,10 euro. Is iemand op dat moment bereid die 20,10 euro te betalen voor jouw aandeel (de biedprijs), dan kan de verkoop doorgaan. Misschien kan die partij even later diezelfde aandelen wel verkopen voor 20,20 euro?
Alles hangt dus af van waar het evenwicht ligt tussen vraag en aanbod. Er wordt op elk moment een prijs bepaald voor een aandeel, en die prijs is een weerspiegeling van hoeveel beleggers dat aandeel op dat gegeven moment waard vinden. En er zijn een heleboel factoren die die prijszetting kunnen bepalen: nieuws van binnen het bedrijf (nieuw product op komst, of nieuw product geflopt? Leidt de huidige CEO het bedrijf op een slechte manier of werd hij net vervangen door een veelbelopende opvolger? …), maar evenzeer door nieuws van buiten het bedrijf (heeft een concurrent uit dezelfde sector/regio net een heel positieve of negatieve aankondiging gedaan? zijn er signalen dat het product of de dienst die het bedrijf verkoopt minder waard wordt voor de maatschappij? of net meer? …). Daarbovenop hebben macro-economische gevolgen ook hun impact door constante fluctuering van valuta (wanneer je Europees bedrijf bijvoorbeeld veel met Japan handelt, is de verhouding tussen de euro en de Japanse Yen natuurlijk van belang voor de winst), door bijvoorbeeld inflatiegegevens (die hun invloed hebben op de rente, en hoeveel je bedrijf betaalt om geld uit te lenen kan belangrijk zijn voor de resultaten), het weer (bedrijven in bijvoorbeeld de agrarische sector), de afzetmarkt (voor bijvoorbeeld mijnbouw, industriële productie, consumentengoederen), het marktsentiment (ook al heeft jouw bedrijf zelf net schitterende resultaten aangekondigd, het zal waarschijnlijk nog steeds mee naar beneden getrokken worden wanneer er op dat moment net een correctie aan de gang is), politiek (vooruitzichten voor belastingen, import- of exportheffingen, …), enzovoort, enzovoort.
Je kunt voor de waardebepaling van een aandeel dus niet enkel en alleen uitgaan van wat je bedrijf produceert, hoe goed het dat doet en hoe lovend de markt is over die productien of diensten. Ook de macro-economische factoren (die altijd een zeer dynamisch gegeven zijn, met ontelbare factoren die voortdurend een onderlinge wisselwerking vertonen) heeft een grote invloed. Het is bijzonder moeilijk, zo niet onmogelijk, om dat allemaal accuraat in te schatten. En zelfs wanneer je erg veel tijd in je huiswerk gestoken hebt, en concludeert dat het aandeel dat jij wil kopen het heel gunstig zal doen, kunnen er totaal onvoorspelbare macro-gebeurtenissen plaatsvinden die de koers alsnog negatief beïnvloeden: een aardbeving, vulkaanuitbarsting, terroristische aanslag, vliegtuigcrash, politieke moord, grote fraude- of omkopingszaak, noem maar op.
Mijn eigen insteek is dat je quasi onmogelijk een echt onderbouwde thesis kan maken om het toekomstbeeld van één aandeel correct te schetsen. Maar dat hoeft ook niet per se: door spreiding kan je je risico (en winstpotentieel) veel breder leggen: een deel van de bedrijven in je portefeuille mogen het minder goed doen – zolang er gemiddeld méér stijgende aandelen tussenzitten, gaat de waarde van je portefeuille omhoog. Door een heel brede portefeuille op te bouwen, vermijd je geïsoleerde invloeden in een bepaalde sector of geografisch gebied, en vermijd je teveel eieren in eenzelfde mandje te leggen.
Nogmaals, spreiding moet je echt niet te proberen bereiken door tientallen aandelen één voor één te gaan aankopen. Ik laat dat over aan professionals die er de nodige marktkennis voor hebben. Door te beleggen in zeer degelijke beleggingsfondsen (en natuurlijk niet zomaar om het even wat), zal jouw portefeuille het statistisch beter doen dan wanneer je zelf wat willekeurige aandelen had bijeengescharreld. En met een portefeuille, samengesteld uit enkele oerdegelijke beleggingsfondsen, bereik je al snel een spreiding over honderden, zoniet duizenden bedrijven. Goed voor je risico en je gemoedsrust…
Hoe een mandje van aandelen een beursindex vormt
Een aandelenindex is in feite niet meer dan een verzameling van aandelen die aan bepaalde voorwaarde voldoen. Zo omvat de gekende BEL20-index bijvoorbeeld de 20 Belgische bedrijven met de grootste marktkapitalisatie (“de grootste bedrijfswaarde”) in België. Ieder aandeel wordt met een bepaalde weging opgenomen in die index.
Een index op zich heeft geen absolute waarde. Je kan bijvoorbeeld niet stellen dat de BEL20-index vandaag ‘zoveel euro’ noteert; indexen noteren altijd in punten.
Een index op zich kun je niet kopen. Je kan er wel afgeleiden van kopen, bijvoorbeeld aandelen of ETF’s (Exchange Traded Funds) die op dezelfde manier samengesteld zijn als de index zelf, en die dus de beweging van die index zo nauw mogelijk meevolgt.
Zo’n index weerspiegelt op elk moment het totaal van de koersen van de aandelen die erin omvat zitten, en geeft een eenvoudig beeld van hoe de totaliteit van dat groepje van aandelen op een bepaald moment noteert. Stijgt bijvoorbeeld de BEL20-index, dan wil dat zeggen dat gemiddeld genomen de bedrijven die erin opgenomen zijn een stijging vertoont. En vice-versa in geval van een dalende index.
Aandelenindexen kunnen regionaal gedefinieerd zijn (bijvoorbeeld Belgische of Franse aandelen), kunnen samengesteld zijn op basis van de marktkapitalisatie van bedrijven (zo zijn er de ‘large caps’, ‘mid-caps’, ‘small caps’), kunnen sectorgebonden zijn (bv. de Amerikaanse ‘transportation index’, en zo verder. Ze bestaan in alle kleuren en maten, en enkele zeer bekende zijn de Belgische BEL20, de Franse CAC, de Duitse DAX, de Amerikaanse Dow Jones, S&P 500, Russell 2000. Sommige omvatten één enkel land; andere dekken een hele regio af, zoals bijvoorbeeld de Euro Stoxx 50, die de 50 belangrijkste aandelen afdekt uit de landen van de eurozone.
Dividenden!
Met de winst die een bedrijf boekt op haar producten of diensten, kan het verschillende zaken doen: investeren in nieuwe projecten of schaalvergroting, leningen aflossen, delen van of andere bedrijven opkopen, of (al dan niet volledig) uit te keren aan de aandeelhouders.
Zo bestaan er veel bedrijven die al een mooie dividendgeschiedenis opgebouwd hebben. Zij worden met een mooie term ‘dividend aristocrats’ genoemd.
De reden waarom veel bedrijven dit doen, is eenvoudig: om investeerders aan te trekken. Wanneer je als investeerder weet dat je voor een deel in de winst zal delen, ben je vanzelf meer geneigd om in dat bedrijf te investeren. Je weet dan dat je, ongeacht de koers van het aandeel van die onderneming, sowieso aanspraak maakt op een uitbetaling van (een deel van) de winst.
In 2016 betaalden ongeveer de helft van de beursgenoteerde bedrijven in België een dividend uit, met een gemiddelde van 3,09%. Dit percentage staat in verhouding tot de koers van de aandelen. Had je, met andere woorden, honderd euro belegd in genoteerde Belgische bedrijven, dan had je in 2016 een goeie 3 procent aan dividenden ontvangen. Voor de Amerikaanse S&P500 lag dat in hetzelfde jaar op 2,03%.
Nu moet je wel niet blind afgaan op bedrijven of regio’s die de hoogste dividenden uitbetalen. Meestal is een hoog dividend (‘high yield’) een compensatie die een bedrijf uitkeert om investeerders te vergoeden voor hoger risico (en dus ondanks dat risico nog investeerders te blijven aantrekken). Er bestaan specifieke ‘high yield’ indexen, die bedrijven met een hoge uitbetaling groepeert. Dergelijke bedrijven keren meer dividend uit, maar doorgaans zijn zij ook veel gevoeliger voor wijzigingen in de rente in de regio waar zij opereren. Dat is één van de grotere risico’s die zij met dat hoger dividend willen vergoeden. Het is dan aan investeerders om uit te maken of dat hoger dividend het bijkomend risico verantwoordt.
Obligaties
Een obligatie is in feite een schuldpapier, een lening uitgegeven door een overheid of bedrijf. De kredietnemer (dus de overheid of het bedrijf die de obligatie uitschrijft) zal op vooraf afgesproken tijdstippen een -ook vooraf afgesproken- rentepercentage uitbetalen aan de verstrekker van het krediet (en dat kan jij zijn, als houder van zo’n obligatie). Aan het einde van de overeengekomen looptijd wordt de lening terugbetaald.
Naast zelf investeren en een lening bij een bank aangaan, kan een bedrijf ook geld ophalen (om hun bedrijf te laten groeien) door aandelen of obligaties uit te geven. Aandelen werden eerder uitgelegd. Obligaties zijn de iets defensievere variant, want in se is de overeenkomst dat je aan het einde van je rit het uitgeleende bedrag terugkrijgt, met een tussentijdse rente.
Al is er natuurlijk ook enig risico aan verbonden, en dat risico hangt nauw samen met hoe stabiel de ontlenende overheid of bedrijf is. Er kan tijdens de looptijd van de obligatie natuurlijk steeds een gebeurtenis voorkomen waardoor de overheid of het bedrijf in kwestie in faling gaat, en de ontlener dus niet meer kan terugbetalen.
Om dat risico enigzins te kunnen inschatten, maken bepaalde partijen een ‘rating’ op van ‘emittenten’ (de uitschrijvers van die obligaties). Uit deze rating kan je vaak hun ‘kredietwaardigheid’ opmaken.
Algemeen geldt dat, hoe slechter de kredietwaardigheid van de uitgever van een obligatie is, hoe hoger de rente erop zal zijn. Want we weten dat rendement nauw samenhangt met risico. Hoe hoger de kans dat de emittent voor de vervaldag in faling zou gaan, hoe meer rente hij zal moeten bieden om investeerders aan te trekken.
Ook bij obligaties geldt dat spreiding (in tijd, in sectoren en regio’s, …) van groot belang is. Je hele kapitaal in obligaties van één bedrijf steken zou geen goed idee blijken wanneer het een jaar later voor je neus in faling gaat. Door je risico te spreiden, beperk je de impact van een eventuele faling van één van de bedrijven in je portefeuille, zodat zo’n gebeurtenis maar een erg kleine impact zou hebben.
Net zoals bij aandelen, kun je ook obligaties ‘in een mandje’ aankopen via beleggingsfondsen of ETF’s (beursverhandelde fondsen). Al geef ikzelf de voorkeur aan een goed beheerd obligatiefonds (goed opletten, want er zit veel verschil op) : nog meer dan bij aandelen vind ik het een grote meerwaarde wanneer een bekwame fondsmanager een richting kiest en zorgvuldig afweekt welke bedrijven en/of overheden hij in zijn portefeuille opneemt.
Koop je obligaties aan via ETF’s, dan koop je alle obligaties die onder de index van die ETF noteren, en is de kans groot dat je samen met de goeie ook minder goeie obligaties binnenhaalt. Het is mijn overtuiging dat je de dingen die je zelf niet heel goed kan inschatten beter uitbesteedt aan iemand die wél gedegen kennis van de materie heeft. Dus kies ik ervoor om voor het obligatiecompartiment van mijn portefeuille echt solide beheerde fondsen aan te kopen – ook al komen die tegen een kleine meerkost. Die expertise betaalt zichzelf wel terug via een hoger rendement op mijn obligaties…
Vanuit beleggersperspectief bekeken, houden obligaties doorgaans minder risico’s in dan aandelen. Minder risico betekent natuurlijk minder rendement. Wanneer men het heeft over de risicovergoeding bij het beleggen in aandelen versus die bij beleggen in obligaties, spreekt men over ‘equity risk premium’. Hoe lager de rente op obligaties, hoe hoger de ‘equity risk premium’, of de vergoeding die je krijgt om aandelen aan te houden – tegenover obligaties.
Een bijkomend aspect is duurtijd van een obligatie: hoe langer die loopt, hoe meer rente je doorgaans zal ontvangen. Je neemt immers wat meer risico, en zal je geld in tussentijd ook niet kunnen inzetten wanneer er toch interessantere investeringen zouden opduiken.
Obligaties kunnen helpen bij het spreiden van je portefeuille, of zorgen dat die meer stabiel blijft in tijden van correcties of een beurscrash. Wanneer beleggers trek hebben in aandelen, investeren zij daar steeds meer kapitaal in, en stijgt de koers ervan. Maar wanneer de wind draait en die aandelen even minder interessant worden, zoeken beleggers vaak een veilige haven op voor (een deel van of hun hele) portefeuille. Ze verkopen dan soms massaal aandelen (waardoor de koers ervan nog verder de diepte induikt) en zoeken hun veiligheid onder andere in obligaties (waardoor doorgaans de koers van obligaties stijgt wanneer aandelen dalen – al zijn er soms uitzonderingen). Gevolg hiervan is dat het obligatiegedeelte van de portefeuille de turbulentie van het aandelencompartiment deels kan dempen, zodat je hele portefeuille niet in dezelfde mate daalt als aandelen op dat moment aan het zakken zijn. Da’s misschien beter voor je nachtrust.
Je zou die lijn kunnen doortrekken en in een opportuniteit kunnen omzetten (al moet je dan wel opletten dat je de markt niet teveel gaat timen, wat ook weer risico’s met zich mee kan brengen). Wanneer aandelen dalen (en je er voor de lange termijn in geïnvesteerd bent), dan weten we al dat het doorgaans geen slecht idee is om van die gedaalde prijs te profiteren om aandelen bij te kopen. Je betaalt tijdens die correctie of crash immers een lagere prijs dan voordien. En we weten ook dat, wanneer aandelen sterk dalen, obligaties meestal de neiging hebben om in waarde te stijgen. Doet er zich een aanzienlijke daling voor in de aandelenprijzen en zit je op een mooie winst in je obligatiecompartiment, dan zou het misschien (en afhankelijk van de omstandigheden) wel geen slecht idee zijn om een deel van je obligatiemandje -tegen winst- te verkopen, en het geld dat je daardoor vrijmaakt weer te investeren in -op dat moment- goedkopere aandelen.
Wanneer je zou beslissen om dit te doen, zou het misschien verstandig kunnen blijken niet meteen al je obligaties of obligatiefondsen van de hand te doen: je kan immers maar moeilijk inschatten of je nu werkelijk op het uiterste dieptepunt van de correctie of crash zit. Wanneer je een deel van je obligaties achter de hand blijft houden, kun je nog even verder afwachten of de crash zich verder zou zetten – en eventueel opnieuw zo’n omzetting zou boeken.
Toen ik het eerder had over de verschillende ‘schuifjes’ van mijn portefeuille, vertelde ik dat mijn ‘defensief obligatieluik’ ook een potje vormt om aandelen mee te kopen wanneer zich een crash zou voordoen. Precies omdat dan normaal gezien dat obligatieluik in waarde stijgt (omdat veel beleggers de veiligheid daarvan opzoeken)…
Merk op dat een uitzondering op bovenstaand scenario een klimaat van stijgende rente zou kunnen zijn. Doet er zich dan een correctie voor in aandelen, dan is het ook mogelijk dat obligaties (weliswaar veel minder hard) mee dalen, en niet (zoals je zou verwachten bij dalende aandelen) zouden stijgen. Dat komt doordat de stijgende rente de prijs van die obligaties (wetende dat prijs en rente van obligaties invers bewegen) laat dalen en zo die obligaties, wanneer de rente zou blijven doorstijgen, nog verder in waarde zou kunnen laten afnemen. Dat kan voor beleggers als risico ingeschat worden -vooral wanneer men vreest voor een snelle rentestijging-, zodat men in die omstandigheden obligaties uitzonderlijk niet als veilig toevluchtsoord zal bekijken.
Wat zorgt voor koersschommelingen bij obligaties?
Nog meer dan bij aandelen, heeft de rente een invloed op obligaties. De rente bepaalt namelijk hoeveel spaarders bijvoorbeeld kunnen verdienen door hun centen op een spaarrekening te zetten. Wanneer die rente stijgt, wordt een (veiligere) spaarrekening meer interessant voor beleggers (want ze krijgen tenslotte een hogere rente uitbetaald op hun spaargeld), en schuiven ze meestal weg uit obligaties en richting spaarrekeningen. De vraag naar obligaties daalt dan, waardoor ook hun prijs afneemt. Om dit te compenseren, moeten de uitgevers van obligaties een hogere ‘yield’ of rente aanbieden op hun obligaties: alleen zo krijgen ze hun schuldpapieren nog verkocht aan investeerders. Dit illustreert, zoals al eerder aangehaald, dat de rente op obligaties vaak in tegenovergestelde richting beweegt ten opzichte van de prijs ervan. Stijgt de rente, dan daalt de prijs van obligaties. Daalt de rente, dan stijgt de prijs van obligaties. Dit heeft vooral invloed op obligaties die ‘op de secundaire markt’ verhandeld worden, na uitgifte. En op beleggingsfondsen en trackers die ze in portefeuille hebben.
Even een voorbeeld. Stel dat een obligatie-beleggingsfonds 100 verschillende obligaties in portefeuille heeft, waarvan er eentje 5 jaar geleden aangekocht werd met een rente van 1,5%. Wanneer die morgen zou vervallen, zou de beheerder op zoek moeten gaan naar een nieuwe obligatie om diegene die net verviel te vervangen. Stel dat de rente op de obligatie die men morgen wil aankopen intussen 2,5% bedraagt, dan zal de ‘yield’ die het fonds uitgekeerd krijgt vanaf morgen ietsje hoger zijn. Deze binnenkomende rente wordt dan, ofwel via kapitalisatie (inkomende rentes worden geherinvesteerd en blijven in het fonds, waardoor de waarde van het fonds stijgt), ofwel via distributie (zodat het fonds een bepaald dividend uitbetaalt aan wie deelbewijzen van dat fonds heeft).
Bij obligatiefondsen kan een ‘duration’ berekend worden, ofte de gemiddelde duurtijd die de obligaties erin nog moeten lopen totdat ze vervallen. Je kunt, wanneer je die duurtijd kent, eigenlijk vrij gemakkelijk berekenen hoeveel dat fonds zal stijgen of dalen wanneer de rente stijgt of daalt. De simpele formule daarvoor is: 1 / ( [duurtijd] x [stijging/daling van de rente, in %] ). Heeft een fonds bijvoorbeeld obligaties in portefeuille met een gemiddelde duurtijd van 3 jaar, dan zal een stijging van de rente met een halve procent de prijs van dat fonds de prijs van dat fonds met ongeveer anderhalve procent laten dalen. Daalt de rente met 1%, dan zal de prijs van het fonds met ongeveer 3 procent stijgen. Doordat het fonds voortdurend vervallen obligaties moet vervangen door nieuwe, zullen onder invloed van die stijgende of dalende rente uiteraard de rente-uitbetalingen -die het fonds uit de obligaties ontvangt- mee stijgen of dalen.
Algemeen kan je stellen dat je bij een obligatie ‘safe’ zit voor renteschommelingen wanneer je die tot vervaldag aanhoudt. En dat kan je doortrekken naar obligatiefondsen: wanneer je ze aanhoudt voor een periode van ten mintste de gemiddelde ‘duration’ van de obligaties in dat fonds, zal de prijs ook ongeveer stabiel gebleven zijn. Tenzij het fonds natuurlijk hoge dividenden zou uitbetalen: dan daalt de prijs meer, maar krijg je het verschil uitbetaald in dividenden.
In een klimaat van stijgende rente (waarin we ons op het moment van schrijven lijken te bevinden), wordt algemeen aangeraden obligaties met een kortere looptijd te verkiezen boven die met een langere. Kortetermijn-obligaties zullen doorgaans minder hard in prijs dalen dan de langere varianten, wanneer de rente (en dus ook de ‘yield’ die deze obligaties betalen) stijgt.
Staatsobligaties
Overheden hebben geld nodig om hun taak te kunnen uitvoeren. Meestal slepen zij ook een schuld met zich mee. Om geld op te halen, kan een overheid staatsobligaties (of staatsleningen) uitschrijven. Beleggers kunnen daar dan op intekenen.
Het ene land is natuurlijk het andere niet. Zo krijg je op het moment van schrijven bijvoorbeeld op 10-jarige obligaties van België een rente van 1,03%. Die van Frankrijk renderen 0,99%. Die van de V.S. betalen 2,90% uit. Mexico 7,71% en Brazilië zelfs 9,84%. Die rentes hangen af van een hele reeks van factoren, maar wordt mee bepaald door de ‘rating’ die een land krijgt van onafhankelijke “ratingbureau’s”. Hoe beter de kredietwaardigheid (en dus logischerwijze, hoe kleiner de kans dat het land in kwestie de obligatie op vervaldag niet meer kan terugbetalen), hoe lager de rente die het land uitkeert. En natuurlijk ook omgekeerd: wanneer de politieke of economische risico’s dermate groot zijn, dan zal het land een hogere ‘yield’ op tafel moeten leggen om beleggers aan te trekken.
Momenteel worden staatsobligaties van Westerse landen als veilig beschouwd. In de zogeheten “opkomende landen” zal je een hogere rente uitbetaald krijgen, maar hoger rendement komt zoals al vaker gezegd samen met een hoger risico. Als belegger heb je dus de keuze welke staatsobligaties je voorkeur genieten.
Bedrijfsobligaties
Het spreekt voor zich dat ook bedrijven (zowel grote ondernemingen als kleine start-upbedrijven) obligaties kunnen uitschrijven om geld op te halen, in het Engels ‘Corporate Bonds’ genaamd. Algemeen genomen ontvang je op obligaties van bedrijven een hogere rente dan op die van overheden, omdat hun risicoprofiel ook hoger kan zijn (en hun kredietwaardigheid dus lager).
Hoogrentende obligaties
Bedrijven met een lagere rating of kredietwaardigheid (bijvoorbeeld omdat ze in slecht vaarwater zitten, omdat ze verlies draaien of ze in een sector zitten die tijdelijk in problemen verkeert) kunnen met een marktconforme rente geen beleggers overtuigen om in hen te investeren. Dan steekt men zijn geld liever in de meer stabiele bedrijven of overheden.
Dan rest deze bedrijven geen andere optie dan hoogrentende obligaties uit te geven, in het Engels ‘High Yield Bonds’ genaamd of veelzeggend ‘Junk Bonds’.
Hiermee moet je wat voorzichtiger te werk gaan: je kunt er doorgaans een mooie rente mee verdienen, maar het ‘default risk’ (het risico dat het bedrijf je obligatie niet meer kan terugbetalen) is ook aanzienlijk groter. Spreiding is van groot belang, bijvoorbeeld -opnieuw- via een goed geleid kwaliteitsfonds.
Op zich mogen deze hoogrentende obligaties gerust een deeltje uitmaken van een gespreide portefeuille. Merk op dat hoogrentende obligaties doorgaans veel gevoeliger zijn voor rentestijgingen, en dat het aantal ‘defaults’ (dus falende bedrijven) tijdens marktcrashes flink hoog kan zijn. Anderzijds word je natuurlijk ook voor dat risico vergoed door de hogere rente die je uitbetaald krijgt.
Obligaties in opkomende markten
Een laatste, ook vrij aparte categorie van obligaties die ik wil bespreken: de obligaties in opkomende markten. Je las eerder al dat overheden uit ‘opkomende landen’ of van landen die enige turbulentie doormaken doorgaans obligaties uitschrijven met een hogere rente. Net omdat hier ook weer een relatief hoger risico ligt op faling, zodat je misschien je obligatie aan het einde van de looptijd niet terugbetaald krijgt. Ook deze vorm van obligaties kan perfect thuishoren in een goed gespreide portefeuille, maar dan mits onderlinge spreiding. Er bestaan zeer kwalitatieve fondsen voor dit type van obligaties. Ikzelf vind dat, net zoals in het algemeen voor aandelen, ook in dit segment een doorwinterde fondsbeheerder het verschil kan maken tussen een marktconform rendement of een rendement dat de beleggingscategorie voorbijsteekt.
Vastgoed
Dat de investering in vastgoed voor eigen gebruik zeer verstandig is, staat buiten discussie. De zekerheid van je eigen dak boven je hoofd en de huurkosten die je ermee uitspaart moet ik niet illustreren. Wanneer men mij vraagt of vastgoed een zinvolle investering is, antwoord ik zonder aarzelen volmondig “ja, maar voor eigen gebruik”.
De Belg heeft een baksteen in de maag. We bouwen en verbouwen ons te pletter. En voor eigen gebruik is dat natuurlijk een positief gegeven.
Al wil de geschiedenis (en ook de tegenwoordige tijd) dat we vaak verder willen kijken dan nodig. Eenmaal men zijn eigen woonst verworven heeft, gaan mensen met een spaarcent vaak op zoek naar nieuwe bronnen van inkomen: in veel gevallen zoekt men zijn heil in vastgoed voor de verhuur. Dat kan gaan van woningen, appartementen, tot studentenhuisvesting en parkeerplaatsen. Hoewel de wind de laatste decennia goed meezat, ligt het rendement op vastgoed toch nog steeds vrij povertjes: reken ergens rond de 3-4% op jaarbasis. Vaak wordt ook vergeten dat vastgoed verhuren ook grote kopzorgen kan meebrengen: herstellingswerken, toestellen die aan vervanging toe zijn, huurders die het pand niet als goede huisvader achterlaten of hun huur niet kunnen of willen betalen, …
Eén van de grote problemen van zélf investeren in vastgoed voor de huurmarkt, is dat het (tenzij je heel erg kapitaalkrachtig bent) zeer moeilijk is om een goeie spreiding aan te brengen. Investeer je een groot deel van je kapitaal in één pand, dan zit al dat geld daar geconcentreerd, en ben je volledig afhankelijk aan de marktcondities op die ene kleine lokatie. Vermindert de buurt in waarde, of ontstaat er een structureel probleem aan je stukje vastgoed, dan draait de wind plots in je nadeel. Doorheen de recente geschiedenis is vastgoed bij ons vrij waardevast gebleken, maar niets garandeert natuurlijk dat dit ook in de toekomst het geval zal blijken. Een overaanbod, bijvoorbeeld, of een stijgende rente, zou daar mogelijks roet in het eten kunnen gooien. Niets zegt dat vastgoed uiteindelijk in waarde zal dalen, maar je kan de factor ook niet uitsluiten.
Veel mensen vergeten dat er gemakkelijke alternatieven bestaan om in vastgoed te stappen, en daar meteen grote voordelen van mee te pikken: spreiding!
Via beursgenoteerde vastgoedbedrijven in binnen- en buitenland kan je met één simpele aankoop in een korf van verschillende panden stappen, en veel van die vastgoedbedrijven bieden daarenboven een mengeling (of een concentratie) aan van panden in de retailsector, in de gezondheidszorg, in kantoren, residentieel vastgoed, datacentra, en ga zo maar door.
Voor ultieme spreiding (en voor je eigen gemak) kan je nog een stap verder gaan en niet in die individuele beursgenoteerde vastgoedbedrijven zélf investeren, maar via beleggingsfondsen of ETF’s in één beweging aandelen in een groep van zo’n bedrijven aankopen. Dan zit je gespreid in een heel pak verschillende bedrijven, die elk op hun beurt nog een zeer diverse portefeuille omvatten. En je hoeft je meteen al niet meer te beperken tot je eigen regio: via fondsen kan je er gemakkelijk voor zorgen dat je vastgoedportefeuille zich over de hele wereld uitstrekt, waarmee je een achteruitgang in de ene regio gemakkelijk compenseert met een stijgende markt in de andere.
Door voorzieningen die bepaalde overheden getroffen hebben rond vastgoedbedrijven, ontstaan er veel bijkomende voordelen voor beleggers. Laat me deze even toelichten…
GVV’s
Dit is de Belgische variant van Gereglementeerde VastgoedVennootschappen. Deze noteren op de Brusselse beurs, en zijn aan te kopen via vastgoed. Doen hun panden het goed, dan deel jij in de winst: de wet zorgt ervoor dat ze minstens 80% van hun winst met hun investeerders moeten delen onder de vorm van dividenden. Allerhande bijkomende vereisten vanuit de overheid zorgen ervoor dat deze bedrijven op een strikte manier geleid moeten worden, en dat er spreiding in hun portefeuille aanwezig moet zijn.
R.E.I.T.s.
Ook de Amerikaanse overheid heeft deze sector sinds lang gereglementeerd door de introductie van R.E.I.T.s: Real Estate Investment Trusts.
Daar gaat men nog een stapje verder: de wetgever verplicht deze bedrijven ertoe om minstens 90% van hun winst uit te keren onder de vorm van dividenden.
Grondstoffen en edelmetalen
Grondstoffen zijn de basis van vele takken van de economie. Zo zijn er de basismetalen (ijzererts, koper, tin, nikkel, enzovoort), die de hoeksteen vormen van de “maakindustrie”. Ze worden ergens ontgonnen door mijnbouwbedrijven en daarna aangeboden op de gespecialiseerde markt. Door constante schommelingen in vraag en aanbod, varieert hun prijs van dag tot dag. Ze zijn vaak een indicator van hoe het gaat met de wereldwijde (of een regionale) economie, en een voorloper of bevestiging van economische groei of krimp.
Er zijn ook de ‘zachte grondstoffen’, die de basis vormen voor voedingswaren. En edelmetalen als goud en zilver, waar ik een eigen mening over heb.
Goud en zilver
Voor veel beleggers vormen edelmetalen als goud en zilver op het eerste zicht een mooie belegging. Ik ben het daar niet helemaal mee eens: metalen zoals goud hebben naar mijn mening eerder een sentimentele dan een economische waarde. Investeerders beleggen in goud omwille van de prijs die anderen bereid zijn ervoor te betalen, puur sentiment-gedreven dus. Goud en zilver worden vaak beschouwd als ‘veilige haven’ wanneer de economie het minder goed doet, en bijvoorbeeld aandelen de dieperik ingaan. Ze worden ook beschouwd als een buffer tegen stijgende inflatie. Op zich blijken ze historisch vrij waardevast te zijn, al hebben ze één groot gebrek: ze creëren voor zichzelf geen meerwaarde. Goud heeft geen groeipotentieel (zoals bedrijven dat bijvoorbeeld wél hebben), en brengt op zich niks op (het keert geen dividend uit). Het bevindt zich dus altijd enerzijds tussen de beperkte voorraad (er kan niet meer ontgonnen worden dan wat er in de aarde zit), en anderzijds tussen een flucterende vraag (het ene moment zijn beleggers er meer in geïnteresseerd dan het andere). Dat maakt goud en zilver als langetermijnbelegging in mijn ogen niet bepaald een vehikel bij uitstek.
Er is een nuance: bedrijven die actief zijn in de ontginning van edelmetalen. Hoewel ook zij sterk afhankelijk zijn van de marktprijs van de metalen zélf, kunnen zij, mits goed bestuur en enig geluk, wél een meerwaarde creëren (onder de vorm van groei en/of beloningen naar de investeerders toe). Het is vaak merkbaar dat een investering in mijnbouwbedrijven, actief in edelmetalen, een hefboom vertoont bovenop de basisprijs van de metalen zélf.
Wie goud mooi vindt en erin wil investeren voor eigen gebruik (sierraden), kan je moeilijk tegenhouden, maar ik kies er zelf bewust niet voor om een te groot deel van mijn portefeuille te investeren in edelmetalen. Ik laat het sentimentele verhaal errond aan mij voorbijgaan.
Basismetalen
Een basismetaal is een algemeen voorkomend en relatief goedkoop metaal, in tegenstelling tot edelmetalen als goud en zilver. Ze worden gebruikt in commerciële en industriële toepassingen zoals constructie en productie en omvatten bijvoorbeeld aluminium, koper, lood, nikkel, tin en zink. Basismetalen worden verhandeld via futures, op verschillende ‘exchanges’ wereldwijd, met als zwaartepunt van de internationale handel de LME (‘London Metals Exchange’).
Ze worden beschouwd als een relatief betrouwbare indicator om economische groei aan te kondigen, en worden daardoor door veel professionele beurshandelaars beschouwd als vooraanstaande economische indicator. Tijdens periodes van economische onzekerheid kunnen basismetalen vaak meer zeggen over de economie op haar geheel. Hoge vraag in moeilijke economische tijden geven aan dat het vertrouwen van bedrijven en consumenten groot blijft. Lagere vraag naar basismetalen leidt dan weer naar dalende prijzen en dat kan een teken zijn van angst in de markt.
De producenten van basismetalen (ontginners inbegrepen) stellen vaak hun activiteiten bij in functie van de vraag. Wanneer ze dan, door meer vraag vanuit de markt, hun productie opschalen, is het mogelijk dat er een overaanbod op de markt komt, waardoor de prijs van de basismetalen daalt omdat er meer aanbod is dan vraag. Zo komen productie en vraag bijna steeds tot een symmetrische relatie, ongeacht de vraag naar basismetalen. Echt voorspellen in welke richting ze gaan bewegen is moeilijk en hangt van veel factoren af: men moet als belegger bovendien kijken naar wat juist de stijgende of dalende vraag veroorzaakt. Dat maakt ze zeer moeilijk om in te schatten door beleggers; als indicator van de economie in haar geheel zijn is de trend van de prijs van de basismetalen dan weer een goed startpunt.
‘zachte grondstoffen’
‘Zachte grondstoffen’ (‘Soft commodities’ of zelfs kortweg ‘softs’) zijn grondstoffen zoals suiker, maïs, cacao, koffie, graan, vee, fruit en soja. Basismetalen worden ontgind via mijnbouw; zachte grondstoffen worden gekweekt. In tegenstelling tot deze eetbare ‘zachte grondstoffen’ worden basis- en edelmetalen vaak ‘harde grondstoffen’ genoemd.
Ook deze ‘zachte grondstoffen’ worden verhandeld op de futuresmarkt, en zijn bijvoorbeeld een middel voor landbouwers om zichzelf te verzekeren tegen prijsdalingen van de aankomende oogst. Of ze kunnen door investeerders gebruikt worden als een speculatief instrument.
Als particulier vind ik het trouwens volledig ongepast om aan handel in futures te doen: kleine bewegingen kunnen in enorme verliezen (of winsten) resulteren, en wie niet goed oplet kan zich verplicht zien een vrachtschip suiker te moeten kopen (en natuurlijk ook betalen).
Pensioensparen
Velen onder ons zijn al -bewust of onbewust- bezig met beleggen doordat ze jaarlijks aan pensioensparen doen. Dat kan via een selectie aan pensioenspaarfondsen en -verzekeringen.
Wie opteert voor de pensioenspaarfondsen, kan over de heel lange termijn (en die lange termijn is inderdaad hét grote voordeel van pensioensparen) doorgaans uitkijken naar een aanzienlijk grotere winst dan pensioenspaarverzekeringen.
Bij beide varianten krijg je een fiscaal voordeel, wat je een korting bezorgt op je belastingbrief. Er staat wél een plafond op hoeveel je kan beleggen en je kan je geld pas opvragen op een bepaalde leeftijd.
Het is sowieso al een zeer verstandige beslissing om hierop in te gaan, al is het maar omdat (tenzij je pensioenleeftijd al in zicht is) je verplicht bent om in deze belegging geïnvesteerd te blijven: je kan niet impulsief of onder invloed van plotse angst je belegging verkopen. En we weten nu eenmaal dat je grootste vriend als belegger de tijd is: dan kan de ‘rente op rente’ écht haar werk beginnen te doen.
Mijn insteek: kies, als je nog een lange tijd te gaan hebt, voor de fondsenvariant: de winst die je kan behalen met de verzekeringen is sowieso pover, en net bij de fondsen heb je de lange tijd aan je zijde. Dat de markt dan tussendoor eens zal corrigeren of crashen: wat maakt het uiteindelijk allemaal uit? Het enige wat telt, is wat er aan de finish op je teller staat.
Ook de beslissing defensief of offensief, die vaak genomen moet worden, hangt voor een groot deel af van je leeftijd en dus nog te beleggen termijn: historisch is zeer duidelijk dat aandelen op de lange termijn een veel rendabeler belegging zijn dan obligaties.
Ik ben van mening dat je, wanneer je dezelfde inleg zou investeren in een zeer goed aandelenfonds (op eigen initiatief, en dus niet in een pensioenspaarfonds), je ook het belastingvoordeel (dat je in dat geval mist) met wat geluk zou kunnen terugwinnen door beter rendement. Maar daar hoort enige kansrekening bij, en zou het risico ontstaan dat je alsnog na enkele jaren in totale paniek (krantenkoppen voorspellen het einde der tijden op de beurs!!) je fondsen tegen verlies zal buitengooien – zodat je helemaal niet profiteerde van de lange termijn.
Het jammere is wel dat je tegenpartij bij pensioensparen de overheid is, en die beschouw ik allesbehalve als betrouwbare partner. Dikwijls worden (zoals recent nog) de spelregels gewijzigd terwijl het spel nog gespeeld wordt, en dan ben jij meestal de pineut. En dat de beschikbare pensioenspaarfondsen en -verzekeringen niet bepaald kosten-efficiënt zijn: je betaalt in verhouding een vrij hoge vergoeding aan de uitgever.
Maar sowsieso is dit verre van een slechte investering, dus wanneer je het geld jaarlijks beschikbaar hebt, hoef je volgens mij niet echt te twijfelen.
Tak 21 en tak 23 producten
Tak 21, tak 23 en zelfs… tak 26 producten zijn levensverzekeringen. Een tak 21 garandeert een gewaarborgd rendement met een eventuele winstdeelname erbovenop. We winstdeelname hangt af van de resultaten van de verzkeraar. Ze biedt je mogelijks enig fiscaal voordeel en je kan er eventueel bijkomende waarborgen bij onderschrijven, zoals een overlijdens- of invaliditeitsdekking.
Een tak 23 daartegenover garandeert geen bepaald rendement; daar hangt het rendement af van onderliggende beleggingsfondsen. Tak 23-producten kunnen kapitaalsgarantie bieden.
Een tak 26 biedt dan weer andere fiscale voordelen.
Ik houd dit overzicht van tak-producten bewust zeer kort want ik heb er geen enkele ervaring mee en ook nooit de moeite gedaan ze dieper uit te spitten. Het enige wat me zeer duidelijk is, is dat uitgevers én de overheid meestal de grote winnaars zijn, en dat dat ten koste komt van je rendement. Da’s mijn eigen conclusie, en het staat iedereen vrij z’n eigen huiswerk hierover te maken.
Afgeleide produkten
Ook op de afgeleide producten (of derivaten) wil ik hier liever niet te diep ingaan. Ik vind dat deze allesbehalve geschikte instrumenten zijn voor beginnende beleggers, en ik wil je dan zeker ook niet verleiden om erin te investeren. Ja, ze kunnen je aanzienlijke winsten opleveren. Maar ook enorme verliezen. En ze hebben vaak een veel complexere werking dan je vanop een afstand zou vermoeden. Derivaten zijn hulpmiddelen voor professionele partijen, om gemakkelijk en snel in en uit bepaalde segmenten van de markt te stappen, en om bijvoorbeeld in één beweging een bepaald risico in een deel van hun portefeuille kunnen afdekken (‘hedgen’).
Onder de belangrijkste afgeleide producten mag je bijvoorbeeld rekenen:
- opties (een contract tussen twee partijen om een activa aan een bepaalde prijs te kopen of verkopen, binnen een gezette tijdsspanne. Opties bestaan in een put- en call-variant, die je het rechtgeven om het onderliggend activa te verkopen, dan wel te kopen aan de afgesproken prijs. Men kan ook opties verkopen (uitschrijven), waardoor je voor jezelf een verbintenis tot aankopen, dan wel verkopen aangaat met de koper ervan;
- Futures: een future is een termijncontract tussen twee partijen, die omvat dat bepaalde financiële producten op een vooraf bepaalde prijs en tijd verhandeld kunnen worden. Ze hebben een zeer grote hefboom.
Maar nogmaals: wanneer je je hierin begeeft, weet je tegenpartij doorgaans heel goed waar zij mee bezig is. Voor mij behoort dit zoals gezegd niet tot het standaard-arsenaal van de particuliere belegger.
Peer-to-Peer leningen (P2P)
Dit vrij recente fenomeen, dat toelaat om als particulier te investeren in de leningen van andere particulieren, hoort volgens mij niet thuis onder de klassieke beleggingsvormen.
Zelf beschouw ik ze echter wél als een waardevol middel om m’n portefeuille (en risico) te spreiden. Ik zoom er op deze aparte pagina dieper op in.
Volgende: 6. Laat het moeilijke werk voor jou doen